Overslaan en naar de inhoud gaan

Hogeschool PXL discrimineert niet door de dispensatie voor taalvakken en het gebruik van vertaalsoftware te weigeren aan een student met dyslexie, waar communicatie in deze talen een specifiek leerresultaat van de opleiding is

Oordeel 2024-3 van 26 juli 2024

Samenvatting oordeel

De indiener van de klacht was tijdens de academiejaren 2020-2021, 2021-2022 en 2022-2023 ingeschreven in de opleiding ‘Graduaat in de sales’ bij de verweerder, Hogeschool PXL. De indiener van de klacht heeft een zware vorm van dyslexie. In het middelbaar onderwijs kreeg hij daarom een dispensatie voor vreemde talen. De Hogeschool heeft hem vanaf 2020-2021 erkend als student met functiebeperking en verschillende faciliteiten toegekend.   

In het academiejaar 2022-2023 vraagt de student een dispensatie aan voor de taalvakken in zijn opleiding, zoals hij die ook in het lager en middelbaar onderwijs heeft gekregen. Hij vraagt daarnaast ook om het ondersteuningsprogramma WoDy te mogen gebruiken in zijn opleiding, een compenserende taaltool die vertaalsoftware bevat. De Hogeschool weigert beide aanpassingen en stelt dat een dispensatie niet mogelijk is voor opleidingsonderdelen die behoren tot de einddoelen van de opleiding. De Hogeschool geeft aan dat andere maatregelen wel kunnen worden besproken.

Beoordeling door de Geschillenkamer

De Geschillenkamer moest in deze zaak beoordelen of de Hogeschool gediscrimineerd heeft door de gevraagde redelijke aanpassingen te weigeren. 

Een weigering van redelijke aanpassingen voor een persoon met een handicap is geen discriminatie als die een onevenredige belasting uitmaakt. De Geschillenkamer onderzocht of dit het geval is voor de twee gevraagde redelijke aanpassingen: de dispensatie voor vreemde talen en de mogelijkheid om ondersteunende software met een vertaalfunctie te gebruiken. 

Dispensatie voor taalvakken

De Geschillenkamer onderzocht eerst of de gevraagde dispensatie voor taalvakken in de betrokken opleiding een onevenredige belasting zou uitmaken voor de Hogeschool. Om na te gaan of een redelijke aanpassing een onevenredige belasting vormt, moet de impact van de redelijke aanpassing voor degene die haar moet doorvoeren en voor de ruimere omgeving afgewogen worden tegen het voordeel voor de aanvrager ervan. Naast de impact op de onderwijsinstelling, moet er in de specifieke context van het hoger onderwijs onder meer ook gekeken worden naar de impact op de medestudenten en het toekomstige werkveld van de opleiding. 

Volgens de Hogeschool zou de dispensatie het behalen van een domeinspecifiek leerresultaat van de opleiding ‘graduaat in de sales’ belemmeren, namelijk de vereiste om schriftelijk en mondeling in twee vreemde talen te kunnen communiceren. Deze domeinspecifieke leerresultaten worden per opleiding gezamenlijk door de Vlaamse onderwijsinstellingen bepaald en gevalideerd door de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie. 

De Geschillenkamer aanvaardt dat zowel de onderwijsinstellingen als de studenten die een opleiding (willen) volgen en de personen in het werkveld waartoe de opleiding toegang heeft, belang hebben bij zekerheid over de specifieke kenmerken van de opleiding en over de vaardigheden en leerresultaten die de opleiding inhoudt. Dit belang kan niet zomaar worden gebruikt om elke mogelijke redelijke aanpassing te weigeren. Een onderwijsinstelling die op deze grond een aanpassing weigert, moet daarbij steeds nagaan of een gevraagde aanpassing het behalen van het leerresultaat inderdaad onmogelijk maakt en of er wel andere redelijke aanpassingen mogelijk zijn. 

De vereiste om schriftelijk en mondeling te kunnen communiceren in twee talen is inderdaad vastgelegd als een domeinspecifiek leerresultaat van de opleiding. De gevraagde dispensatie zou het onmogelijk maken om te toetsen of de student dit domeinspecifiek leerresultaat heeft behaald. De Geschillenkamer is dan ook van oordeel dat de gevraagde redelijke aanpassing in deze opleiding een onevenredige belasting zou uitmaken. De weigering van de dispensatie is daarom gerechtvaardigd.

Gebruik van ondersteunende software met vertaalfunctie

Vervolgens onderzocht de Geschillenkamer of het gebruik van ondersteunende software met een vertaalfunctie een onevenredige belasting zou vormen in deze opleiding. De Hogeschool laat het gebruik van ondersteunende software grotendeels toe en heeft de student ook aangeboden om samen andere compenserende maatregelen te bekijken. Het toestaan van vertaalsoftware in de opleiding ‘graduaat in de sales’ zou echter betekenen dat het achtste domeinspecifieke leerresultaat van de opleiding, namelijk de vereiste om schriftelijk en mondeling ‘effectief en doelgroepgericht’ te kunnen communiceren in twee vreemde talen, niet kan worden getoetst. De Geschillenkamer is daarom van oordeel dat het toelaten van deze vertaalfunctie in deze opleiding een onevenredige belasting uitmaakt. De weigering van het gebruik daarvan is daarom gerechtvaardigd. 

Procedurele vereisten van redelijke aanpassingen

Ten slotte ging de Geschillenkamer na of de Hogeschool had voldaan aan de procedurele vereisten van redelijke aanpassingen, aangezien de indiener van de klacht stelde dat de procedure niet correct was verlopen. De vraag om redelijke aanpassingen door te voeren, moet besproken worden in een open dialoog tussen de betrokken partijen. Die dialoog moet de belemmeringen die de persoon met een handicap ervaart in kaart brengen en op zoek gaan naar aanpassingen om diens gelijkwaardige participatie zoveel mogelijk te verzekeren. 

De Hogeschool heeft van bij de start van de opleiding met de student bekeken welke ondersteuningsnoden hij ondervond bij zijn opgenomen vakkenpakket en hoe daaraan tegemoet gekomen kon worden. Door de verschillende academiejaren heen waarin hij de opleiding volgde, zijn er daarom aanpassingen toegekend en volgden de studentenondersteuners, het opleidingshoofd en de docent Frans zijn situatie op. Wanneer de student of zijn ouders de Hogeschool contacteerden om verdere aanpassingen te bespreken, werd die vraag verder besproken met hen. 

De indiener van de klacht stelde dat de Hogeschool zijn inschrijving had moeten weigeren,  aangezien het voor hem door zijn handicap vanaf het begin onmogelijk was om de leerresultaten voor de vreemde talen te behalen en de Hogeschool daarvoor geen dispensatie wilde toestaan. Het weigeren van een student omwille van een handicap maakt echter een discriminatie uit. Wel moest de Hogeschool duidelijk maken welke aanpassingen mogelijk waren. Daartoe ging ze met de student in gesprek. 

Verder wees de indiener van de klacht op een artikel uit het onderwijs- en examenreglement van de Hogeschool dat eenzijdige wijziging van toegekende faciliteiten zou toelaten en daardoor het recht op redelijke aanpassingen zou ondermijnen. Hoewel dit artikel ruimte laat voor misinterpretaties, zijn er geen aanwijzingen dat de Hogeschool dat toepast op een manier die het recht op redelijke aanpassingen ondermijnt.

De Geschillenkamer is dan ook van oordeel dat de Hogeschool de procedurele vereisten voor redelijke aanpassingen heeft nageleefd.

Oordeel

Om die redenen oordeelt de Geschillenkamer dat de weigering van de gevraagde redelijke aanpassingen geen discriminatie op grond van handicap overeenkomstig het Gelijkekansendecreet uitmaakt. 

Volledig oordeel

De Geschillenkamer, samengesteld uit voorzitter Sarah Lambrecht, bijzitter Jelle Flo en bijzitter Marie Spinoy, en bijgestaan door griffier Dorien Geeroms, spreekt het volgende oordeel uit:

Procedure

De Geschillenkamer heeft de klacht ontvangen op 17 april 2024. Omdat een uitspraak voor het nieuwe academiejaar (dat ingaat op 16 september 2024) voor beide partijen bepalend kan zijn, heeft de Geschillenkamer op 19 april 2024 besloten tot een versneld procedureverloop, zoals voorzien in artikel 34 van haar Procedurebesluit.

De fase van het uitwisselen van standpunten en overtuigingsstukken werd afgerond op 17 juni 2024. De Geschillenkamer ontving volgende stukken:   

  • het standpunt van de verweerder van 21 mei 2024
  • het antwoord van de indiener van de klacht van 1 juni 2024
  • het antwoord van de verweerder van 17 juni 2024.

De Geschillenkamer behandelde de zaak tijdens een hoorzitting op 21 juni 2024. Op de hoorzitting waren beide partijen vertegenwoordigd. De indiener van de klacht werd vertegenwoordigd door zijn vader […], die werd vergezeld door […], moeder, en […], vriendin, en I. Dedecker, advocaat. De verweerder werd vertegenwoordigd door […], coördinator studentenondersteuning en diversiteit van de Hogeschool, […], diensthoofd van de studentenadministratie, en […], coördinator Sales Support.

Feiten

De indiener van de klacht was tijdens de academiejaren 2020-2021, 2021-2022 en 2022-2023 ingeschreven in de opleiding ‘Graduaat in de sales’ bij de verweerder, Hogeschool PXL. De indiener van de klacht heeft een zware vorm van dyslexie. In het middelbaar onderwijs kreeg hij daarom een dispensatie voor vreemde talen. De Hogeschool heeft hem vanaf 2020-2021 erkend als student met functiebeperking en verschillende faciliteiten toegekend. 

In het academiejaar 2022-2023 vraagt de indiener van de klacht een dispensatie aan voor de taalvakken in zijn opleiding, zoals hij die ook in het leerplichtonderwijs heeft gekregen. Hij vraagt daarnaast ook om in zijn opleiding gebruik te mogen maken van het ondersteuningsprogramma WoDy, een compenserende taaltool die vertaalsoftware bevat. De Hogeschool weigert beide aanpassingen en stelt dat een dispensatie niet mogelijk is voor opleidingsonderdelen die behoren tot de einddoelen van de opleiding. De Hogeschool geeft aan dat andere maatregelen wel kunnen worden besproken.

De klacht wordt op 17 april 2024 aan de Geschillenkamer bezorgd.  

Standpunten partijen

Standpunt indiener klacht

Volgens de indiener van de klacht zijn de dispensatie voor de taalvakken en het gebruik van WoDy in zijn opleiding redelijke aanpassingen voor zijn situatie. 

Het dispenseren houdt volgens hem geen onevenredige belasting in: het heeft een zeer beperkte kostprijs, geen impact op vlak van organisatie, gebruiksduur en frequentie of op de andere leerlingen en omgeving, een enorme impact op zijn levenskwaliteit en gelijkwaardige alternatieven  ontbreken. Ook het alternatief om ondersteunende software met een vertaalfunctie te mogen gebruiken, wat een aanpassing op maat zou uitmaken, weigert de Hogeschool immers. 

Volgens de indiener van de klacht kan de verwijzing naar “domeinspecifieke leerresultaten van de opleiding […] of [….] andere doelstellingen van het opleidingsprogramma” in de Codex Hoger Onderwijs geen rechtvaardiging vormen voor het weigeren van de aanpassingen aangezien ook daar nog steeds gelijke kansen moeten worden verzekerd overeenkomstig het Gelijkekansendecreet en in overeenstemming met het recht op inclusief onderwijs en het recht op redelijke aanpassingen in artikel 24 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van Personen met een Handicap. Gelijkaardige opleidingen in het buitenland vereisen geen kennis van een vreemde taal. 

De indiener van de klacht stelt verder dat de procedure voor redelijke aanpassingen gebrekkig is en moeizaam verliep. Dit zou zijn waardigheid hebben aangetast. De Hogeschool heeft zijn specifieke noden niet voldoende in acht genomen bij het informeren over de mogelijke ondersteuning bij de inschrijving en doorheen de opleiding en de psychologisch-emotionele belasting voor iemand met zijn handicap onderschat. Als de Hogeschool niet bereid was de nodige ondersteuning te bieden voor zijn handicap, had ze hem niet mogen toelaten tot de opleiding. 

Ten slotte stelt de indiener van de klacht dat eenzijdige wijzigingen in toegekende faciliteiten door de Hogeschool zoals voorzien in het onderwijs- en examenreglement van de instelling het recht op redelijke aanpassingen ondermijnt[1]. Hij heeft hier geen direct nadeel van ondervonden maar stelt dat het de faciliteiten als recht ondermijnt en daarom moet worden aangepast.  

Standpunt verweerder

De verweerder stelt dat de weigering van dispensatie en van het gebruik van WoDy gerechtvaardigd zijn door artikel II.276 van de Codex Hoger Onderwijs, die als lex specialis voorgaat op het Gelijkekansendecreet. Dit artikel laat toe redelijke aanpassingen te weigeren wanneer de aanpassing afbreuk doet aan de mogelijkheid om ‘domeinspecifieke leerresultaten van de opleiding […] of […] andere doelstellingen van het opleidingsprogramma’ te verwezenlijken. De kennis van vreemde talen is duidelijk gekoppeld aan een domeinspecifiek leerresultaat van de betrokken opleiding, zoals vastgelegd door de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie[2]. De andere invulling van gelijkaardige opleidingen in het buitenland doet niet af aan de autonomie van de Vlaamse onderwijsinstellingen om deze leerresultaten vast te stellen. De verweerder wijst er daarnaast op dat wat in het leerplichtonderwijs toegestaan werd, niet bindend is voor de Hogeschool. Omdat ook het gebruik van WoDy het toetsen van de vaardigheden bedoeld in dit leerresultaat onmogelijk maakt, zou dat neerkomen op een indirecte dispensatie. De verweerder stelt wel nog steeds samen te willen nadenken over compenserende maatregelen met een eventuele alternatieve wijze van bevraging en evaluatie voor de indiener van de klacht. Artikel II.276 van de Codex Hoger Onderwijs gaat volgens de verweerder niet in tegen het VN Verdrag Handicap aangezien ook dat verdrag geen onvoorwaardelijk recht op redelijke aanpassingen bevat. 

De verweerder stelt dat ze wel degelijk alle vereiste procedurele inspanningen heeft gedaan voor de indiener van de klacht en dat ze steeds openstond voor alternatieve compenserende maatregelen om aan zijn ondersteuningsnoden tegemoet te komen. Volgens de verweerder zijn de specifieke noden van de indiener van de klacht herhaaldelijk vastgesteld en besproken, werd hij bij zijn instap in de opleiding regelmatig opgevolgd en werd met alle relevante actoren samengezeten. Hij kreeg daarbij meer faciliteiten dan de ‘standaard’ faciliteiten die voor dyslexie worden gegeven.  De afgesproken faciliteiten werden ook toegekend wanneer de indiener van de klacht daarvoor niet alle formele vereisten had vervuld en verweerder nam meermaals zelf contact om ondersteuning aan te bieden. De verweerder ontkent dat ze de student onvoldoende heeft geïnformeerd over ondersteuningsmogelijkheden bij het begin van de opleiding en benadrukt dat de vraag tot dispensatie pas in 2022-2023 voor het eerst gesteld werd. Ten slotte was het volgens haar omwille van de vereisten van de Codex Hoger Onderwijs niet mogelijk geweest om de inschrijving van de indiener van de klacht te weigeren, zoals de indiener voorstelt.

Wat betreft de eenzijdige wijzigingsmogelijkheid van toegekende faciliteiten in diens onderwijs- en examenreglement betwist de verweerder dat de indiener van de klacht een belang heeft, aangezien hij niet persoonlijk geraakt werd door deze regel. Verder geeft de instelling aan dat ze enkel uitzonderlijk gebruik maakt van deze mogelijkheid, om de evenredigheid van een toegestane faciliteit te bewaken. De instelling begrijpt dat het artikel voor onduidelijkheid kan zorgen maar benadrukt dat faciliteiten nooit als ongepast drukkingsmiddel zouden gebruikt worden in de praktijk.

Beoordeling door de Geschillenkamer

De indiener van de klacht voert aan dat de Hogeschool twee redelijke aanpassingen heeft geweigerd door hem geen dispensatie voor taalvakken toe te kennen en ook het gebruik van ondersteunende software met een vertaalfunctie niet toe te staan.

De Geschillenkamer moet in deze zaak beoordelen of de Hogeschool redelijke aanpassingen heeft geweigerd voor een persoon met een handicap.

Weigering van redelijke aanpassingen voor personen met een handicap in het hoger onderwijs: algemene beginselen 

Redelijke aanpassingen zijn aanpassingen waarop een persoon met handicap recht heeft om te verzekeren dat die ten volle, daadwerkelijk en op voet van gelijkheid kan participeren in de samenleving. Die aanpassingen moeten obstakels voor een gelijkwaardige participatie voor de persoon met een handicap wegnemen. Redelijke aanpassingen zorgen er dus voor dat studenten met een handicap op voet van gelijkheid met andere studenten kunnen deelnemen aan het (hoger) onderwijs. Een gevraagde redelijke aanpassing kan enkel worden geweigerd als ze een onevenredige belasting zou betekenen voor degene die de aanpassing zou moeten doen.

Een weigering van redelijke aanpassingen voor personen met een handicap in het hoger onderwijs vindt dus plaats wanneer: 

  • personen met een handicap een beperking ervaren in hun gelijkwaardige participatie in het hoger onderwijs;
  • hiervoor redelijke aanpassingen vragen die obstakels voor gelijkwaardige participatie wegnemen;
  • en die redelijke aanpassingen geweigerd worden, ook al betekenen ze geen onevenredige belasting voor de instantie die ze zou uitvoeren.[3]

Een aanpassing is redelijk als ze ervoor kan zorgen dat de persoon met een handicap gelijkwaardig kan deelnemen in de samenleving. De aanpassing moet, met andere woorden, haar doel bereiken en afgestemd zijn op de behoeften van de persoon met een handicap. De redelijkheid van een aanpassing verwijst dus naar de relevantie, geschiktheid en doeltreffendheid van de aanpassing voor de persoon met een handicap.[4] Redelijke aanpassingen worden afgestemd op de individuele noden van de persoon met een handicap en kunnen onder andere betrekking hebben op het curriculum, de organisatie van het onderwijs, de vorm van lesmateriaal, de infrastructuur van de onderwijsinstelling en de evaluatievormen[5].

De term “redelijkheid” slaat niet op de beoordeling van de kosten van de gevraagde aanpassingen of de beschikbare middelen. Dit gebeurt in een volgende stap, waarin wordt nagegaan of er sprake is van een onevenredige belasting voor degene die de aanpassing zou moeten doen[6].

Een verzoek tot redelijke aanpassingen kan worden geweigerd als die aanpassingen een onevenredige belasting zouden opleggen. Hierbij wordt de impact van de redelijke aanpassing voor degene die haar moet doorvoeren en voor de ruimere omgeving bekeken in het licht van het doel van de aanpassing (de gelijkwaardige participatie voor de persoon met de handicap).

De Geschillenkamer onderzoekt deze verschillende elementen achtereenvolgens. 

De indiener van de klacht voert aan dat: 

  • hij als student met een zware vorm van dyslexie op drempels stuit in de taalvakken van de opleiding ‘graduaat in de sales’ aan Hogeschool PXL (beperking van gelijkwaardige participatie in het hoger onderwijs);
  • hij een dispensatie voor deze vakken en de mogelijkheid om een ondersteunend softwareprogramma met vertaalfunctie te gebruiken, gevraagd heeft (redelijke aanpassingen die obstakels voor gelijkwaardige participatie wegneemt);
  • en dat de Hogeschool deze aanpassingen geweigerd heeft, terwijl dit geen onevenredige belasting zou inhouden. 

De indiener van de klacht moet feiten aanvoeren die een weigering van redelijke aanpassingen kunnen doen vermoeden. Het is dan aan de verweerder om te bewijzen dat de gevraagde aanpassingen onredelijk zijn of een onevenredige last zouden betekenen.

Weigering van de dispensatie en het gebruik van ondersteunende software met een vertaalfunctie

De verweerder betwist niet dat de indiener van de klacht een beperking ondervindt in diens gelijkwaardige participatie aan de opleiding of dat de gevraagde aanpassingen de obstakels zouden wegnemen die zijn gelijkwaardige participatie in de weg staan. De verweerder stelt wel dat het weigeren van de redelijke aanpassingen gerechtvaardigd is omdat de gevraagde aanpassingen het onmogelijk zouden maken na te gaan of de indiener van de klacht de domeinspecifieke leerresultaten behaald heeft. 

De Geschillenkamer moet dus nagaan of het toekennen van de gevraagde redelijke aanpassingen in deze opleiding een onevenredige belasting zou uitmaken voor Hogeschool PXL.

Algemene beginselen

Een verzoek tot redelijke aanpassingen kan worden geweigerd als ze een onevenredige belasting opleggen. Dit concept lijnt af tot waar redelijke aanpassingen moeten worden geboden.[7]

Hierbij wordt de impact van de redelijke aanpassing voor degene die haar moet doorvoeren en voor de ruimere omgeving bekeken in het licht van het doel van de aanpassing (de gelijkwaardige participatie voor de persoon met de handicap). Relevante factoren bij deze afweging zijn onder meer: de financiële en organisatorische impact van de aanpassing, de haalbaarheid van de aanpassing, de aanwezigheid van voor de hand liggende of wettelijk verplichte normen en de positieve of negatieve impact op anderen in de omgeving.[8]

Het is aan de verweerder om te bewijzen dat de gevraagde aanpassingen zouden leiden tot een onevenredige belasting.  

Toepassing in deze zaak

  1. Weigering van de dispensatie: onevenredige belasting

De verweerder verwijst als rechtvaardiging naar de regeling voor redelijke aanpassingen die is opgenomen in de Codex Hoger Onderwijs en die op haar van toepassing is. 

Artikel II.276, § 3, van deze Codex omvat het recht op redelijke aanpassingen voor studenten met een functiebeperking.[9] Deze bepaling vermeldt dat de aanpassing geen onevenredige belasting mag uitmaken en voegt daaraan toe:

“Een beslissing tot weigering van de gevraagde aanpassingen kan gemotiveerd zijn op grond van een door de instelling gemaakte afweging dat de gevraagde aanpassing afbreuk doet aan de mogelijkheid de domeinspecifieke leerresultaten van de opleiding te bereiken of aan de mogelijkheid om andere doelstellingen van het opleidingsprogramma globaal te verwezenlijken.”

Volgens de verweerder zou het toestaan van de gevraagde redelijke aanpassingen het onmogelijk maken om te toetsen of alle domeinspecifieke leerresultaten van de opleiding bereikt zijn. Deze domeinspecifieke leerresultaten worden door de betrokken Vlaamse onderwijsinstellingen gezamenlijk bepaald en gevalideerd door de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie en omvatten voor deze opleiding onder meer de vereiste schriftelijk en mondeling te kunnen communiceren in twee vreemde talen.[10] De verweerder heeft op de zitting toegelicht dat het onder meer gaat over het kunnen schrijven van mails en het voeren van telefoongesprekken of gesprekken op de werkplek in deze talen met collega’s maar ook met (mogelijke) klanten. 

De dispensatie die de indiener van de klacht vraagt voor de vreemde talen maakt het inderdaad onmogelijk om te toetsen of hij dit onderdeel van het leerresultaat behaald heeft, aangezien die precies bestaat uit een vrijstelling voor deze opleidingsonderdelen. 

De Geschillenkamer is bevoegd om te interpreteren of sprake is van een vorm van discriminatie overeenkomstig het Gelijkekansendecreet en moet dus beoordelen of de vereiste om domeinspecifieke leerresultaten te behalen ook een relevante factor kan uitmaken om een onevenredige belasting vast te stellen onder het Gelijkekansendecreet.

Dispensaties kunnen een redelijke aanpassing uitmaken, ook in het hoger onderwijs, maar enkel op voorwaarde dat zij geen onevenredige belasting uitmaken.[11]

In de specifieke context van het hoger onderwijs moet daarvoor naast de impact op de betrokken onderwijsinstelling ook onder meer de impact op de medestudenten en op het werkveld waar de betrokken opleiding toegang toe geeft, mee worden overwogen in verhouding tot het voordeel voor de aanvrager van de redelijke aanpassing. De Geschillenkamer aanvaardt dat zowel de onderwijsinstellingen als de studenten die een opleiding (willen) volgen en de personen in het werkveld waartoe de opleiding toegang heeft, belang hebben bij zekerheid over de specificiteit van de opleiding en over de vaardigheden en leerresultaten die de opleiding inhoudt. De Geschillenkamer is het er dan ook mee eens dat een redelijke aanpassing die daar afbreuk aan zou doen een onevenredige belasting kan vormen. 

Om het recht op redelijke aanpassingen en de bescherming tegen discriminatie niet uit te hollen, kan dit belang echter niet zonder meer worden ingeroepen om elke mogelijke redelijke aanpassing te weigeren. Net om dat te vermijden, heeft de decreetgever het begrip ‘domeinspecifieke leerresultaten’ ingevoerd waarbij de kern van de opleiding door alle betrokken onderwijsinstellingen gezamenlijk vastgelegd wordt.[12] Bovendien moet steeds worden nagegaan of de gevraagde aanpassing het behalen van het leerresultaat inderdaad onmogelijk maakt en of er wel andere redelijke aanpassingen mogelijk zijn.

De Hogeschool heeft de gevraagde aanpassing geweigerd omdat die het onmogelijk maakt om te toetsen of de indiener van de klacht een domeinspecifiek leerresultaat met betrekking tot communicatie in vreemde talen heeft behaald. De verweerder heeft meermaals aangegeven wel andere compenserende maatregelen te willen overwegen en in overleg met de student verder te willen zoeken naar alternatieven. Zo heeft de docent voor Frans de student in december 2020 en in december 2021 gecontacteerd om alternatieve evaluatievormen te bekijken. Ook hebben het opleidingshoofd en de studentenondersteuner de student na de weigering van de gevraagde redelijke aanpassingen meermaals proberen contacteren om alternatieve compenserende maatregelen te bespreken. 

Het leerresultaat waarnaar de verweerder verwijst, het schriftelijk en mondeling kunnen communiceren in vreemde talen, is vastgelegd als een domeinspecifiek leerresultaat volgens de daarvoor voorziene procedure. De gevraagde dispensatie voor de vreemde talen zou betekenen dat de student op geen enkele wijze geëvalueerd wordt voor deze vakken en zou dus voor gevolg hebben dat het onmogelijk wordt om te toetsen of de indiener van de klacht dit domeinspecifiek leerresultaat heeft behaald. De Geschillenkamer is dan ook van oordeel dat de gevraagde redelijke aanpassing in deze opleiding een onevenredige belasting zou uitmaken. De weigering van de dispensatie is daarom gerechtvaardigd.

  1. Weigering van het gebruik van ondersteunende software met een vertaalfunctie: onevenredige belasting

De indiener van de klacht wenst het ondersteunend softwareprogramma WoDy te gebruiken in plaats van het ondersteunend programma dat courant is op de Hogeschool. Beide programma’s bieden ondersteuning bij het lezen en schrijven van teksten en bij het studeren. De Hogeschool heeft geen bezwaar tegen deze vorm van ondersteuning maar wel tegen de vertaalfunctie van WoDy. Dat deze vertaalfunctie kan bijdragen aan een meer gelijkwaardige participatie voor de indiener van de klacht en dat hij zich dankzij de vertaalsoftware beter kan behelpen in vreemde talen wordt niet betwist. Volgens de Hogeschool maakt deze vertaalfunctie het onmogelijk om de communicatieve vaardigheden van de student te toetsen, en laat zij om die reden het gebruik hiervan niet toe.

De Geschillenkamer moet dus nagaan of het toelaten van deze software een onevenredige belasting uitmaakt voor de Hogeschool. Zoals hierboven aangegeven, maakt de mogelijkheid om domeinspecifieke leerresultaten van een opleiding te behalen een belangrijk deel uit van deze afweging in de context van het hoger onderwijs. De mogelijkheid om een vereist testresultaat te behalen, moet worden beoordeeld in samenhang met de mogelijke redelijke aanpassingen. Deze beoordeling mag niet rigide zijn, zodat de effectiviteit van het recht op redelijke aanpassingen verzekerd blijft.[13] 

Ondersteunende software vormt een belangrijk hulpmiddel voor personen met een vorm van dyslexie en houdt doorgaans een beperkte impact in voor de organisatie. De Hogeschool laat het gebruik van ondersteunende software grotendeels toe en heeft ook aangeboden aan de student om gezamenlijk andere compenserende maatregelen te bekijken. Het toestaan van vertaalsoftware in de opleiding ‘graduaat in de sales’ zou echter voor gevolg hebben dat niet kan worden getoetst aan het achtste domeinspecifiek leerresultaat van de opleiding, namelijk de vereiste om schriftelijk en mondeling ‘effectief en doelgroepgericht’ te kunnen communiceren in twee vreemde talen. Wanneer een student de vertaalsoftware gebruikt, blijft die student zelf in het Nederlands communiceren en is het de software die instaat voor de vertaling. Zo kan bijvoorbeeld tijdens de taallessen of op een stageplaats niet worden nagegaan of de student dit leerresultaat behaald heeft. 

De Geschillenkamer volgt de visie van de verweerder dat het toestaan van WoDy een ‘indirecte dispensatie’ zou vormen en is daarom van oordeel dat het toelaten van de vertaalfunctie van WoDy in deze opleiding een onevenredige belasting uitmaakt. De weigering van het gebruik van WoDy is daarom gerechtvaardigd. 

De procedure om redelijke aanpassingen aan te vragen 

De indiener van de klacht stelt daarnaast dat de Hogeschool niet het nodige doet om de aanvraagprocedure voor redelijke aanpassingen correct te laten verlopen en dat dit zijn waardigheid herhaaldelijk aangetast heeft. De Geschillenkamer onderzoekt of de verweerder de procedurele vereisten bij een vraag om redelijke aanpassingen heeft toegepast.

Algemene beginselen

De vraag om redelijke aanpassingen door te voeren, moet besproken worden in een open dialoog tussen de betrokken partijen. Die dialoog is erop gericht de belemmeringen die de persoon met een handicap ervaart in de context in kaart te brengen en op zoek te gaan naar aanpassingen om de gelijkwaardige participatie van de persoon met een handicap zoveel als mogelijk te verzekeren.[14] Tijdens deze dialoog moeten de noden van de persoon met een handicap geïdentificeerd worden om uit te komen op redelijke aanpassingen op maat van de betrokken persoon met een handicap. Daarbij moet ook rekening worden gehouden met de mogelijke impact van de verschillende mogelijke aanpassingen op de veiligheid, waardigheid en autonomie van de persoon met een handicap[15]. 

Toepassing in deze zaak

  1. Aanvraag en toekenning van faciliteiten bij de inschrijving en doorheen de opleiding

Volgens de indiener van de klacht is de procedure die de Hogeschool voor het verkrijgen van redelijke aanpassingen hanteert niet in overeenstemming met de juridische vereisten voor zo’n procedure. De Hogeschool zou onvoldoende rekening hebben gehouden met zijn specifieke noden zowel bij de inschrijving als doorheen de opleiding en met de bijhorende psychologisch-emotionele belasting voor hem. De indiener stelt verder dat niet werd samengezeten met alle betrokken partijen en dat de gebreken in de procedure zijn waardigheid herhaaldelijk hebben aangetast.

De Geschillenkamer heeft er begrip voor dat het doorlopen van deze procedure voor de indiener als belastend wordt ervaren en dat dit niet vanzelfsprekend is voor iemand met zijn handicap. Uit de stukken blijkt echter niet dat de Hogeschool zou ingaan tegen de procedurele vereisten voor redelijke aanpassingen. 

Aan de start van het eerste academiejaar waarin de indiener van de klacht was ingeschreven voor de opleiding werd hij uitgenodigd voor een gesprek met een studentenondersteuner om zijn noden te bespreken. In dat academiejaar werd hij erkend als student met functiebeperking en werden hem een aantal aanpassingen toegekend (‘faciliteiten’). Tijdens de verschillende academiejaren waarin de student wa ingeschreven bij de Hogeschool werd zijn situatie opgevolgd, door de studentenondersteuners maar ook door het opleidingshoofd en door de docent Frans. 

Aan het begin van elk academiejaar was er contact met de student zodat die faciliteiten kon aanvragen afgestemd op het vakkenpakket dat hij dat jaar zou opnemen. Waar de vader van de indiener van de klacht aangaf dat deze herhaalde aanvragen voor hem heel belastend zijn, antwoordde de studentenondersteunerdat hij contact mocht opnemen voor ondersteuning bij deze aanvraag. Ook tijdens de verschillende academiejaren werd meermaals overlegd tussen de partijen om bij te sturen in de geboden aanpassingen. Zo contacteerde de docent Frans de student in december 2020 om aan te geven dat ze bereid was alternatieve evaluatievormen te bekijken als hij daarvoor het initiatief wou nemen. Ook in december 2021 mailde de docent Frans met de student over alternatieve evaluatievormen voor opdrachten in diens vak. 

Na de weigering van de dispensatie en het gebruik van WoDy hebben het opleidingshoofd en de studentenondersteuner de student ook meermaals proberen contacteren om mogelijke alternatieve maatregelen te bespreken en kreeg de indiener van de klacht de mogelijkheid om alternatieve evaluatievormen uit te proberen. Wanneer de indiener van de klacht of zijn ouders de Hogeschool contacteerden om verdere gesprekken over de mogelijke aanpassingen te vragen, werd hierop ingegaan.

Dat de Hogeschool onvoldoende rekening zou hebben gehouden met de specifieke noden van de indiener van de klacht blijkt hieruit ook niet. Tijdens de verschillende contacten tussen de partijen werd gezamenlijk besproken waaraan hij nood had voor het opgenomen vakkenpakket per academiejaar en doorheen het academiejaar was er de ruimte om bij te sturen waar de aanpassingen niet voldoende bleken. In tegenstelling tot wat de indiener van de klacht stelt, kreeg hij niet enkel het ‘standaardpakket’ van aanpassingen voor dyslexie.

  1. Geen weigering van inschrijving

Volgens de indiener van de klacht had de Hogeschool zijn inschrijving moeten weigeren aangezien het voor hem omwille van zijn handicap van bij het begin onmogelijk was de leerresultaten voor de vreemde talen te behalen en ze daarvoor geen dispensatie wil toestaan. 

De Hogeschool heeft echter correct gehandeld door inschrijving van de student niet te weigeren toen die aangaf dyslexie te hebben. Het weigeren van een student omwille van diens handicap zou immers een discriminatie uitmaken. 

Wel moest de Hogeschool duidelijk maken welke aanpassingen mogelijk waren. Bij het begin van de opleiding werd met de indiener van de klacht besproken welke ondersteuningsnoden hij had en welke aanpassingen daarvoor konden worden gedaan. De indiener van de klacht heeft toen niet aangegeven dat hij een dispensatie nodig zou hebben voor vreemde talen. Deze vraag werd voor het eerst in het academiejaar 2022-2023 gesteld. 

  1. Eenzijdige aanpassing van faciliteiten

Ten slotte hebben de partijen een andere zienswijze over een specifiek artikel van het onderwijs- en examenreglement (2022-2023) van de Hogeschool[16]. Dit artikel stelt:

“Studenten met faciliteiten dienen zich te houden aan de afspraken en dienen zelf de nodige initiatieven te nemen. Indien een bepaalde student zich niet aan de afspraak houdt, kan de dienst studievoortgang in overleg met de opleiding de faciliteiten aanpassen.”

Aangezien deze regel deel uitmaakt van het kader dat de Hogeschool hanteert voor haar procedure om redelijke aanpassingen aan te vragen en de indiener van de klacht als student bij de Hogeschool deze procedure doorloopt, heeft hij er belang bij aan te voeren dat deze regel de gevraagde redelijke aanpassingen kan uithollen.

Volgens de indiener van de klacht ondermijnt dit artikel het recht op redelijke aanpassingen omdat de verweerder toegekende redelijke aanpassingen eenzijdig kan wijzigen als een student zich niet aan afspraken houdt en dus bijvoorbeeld een redelijke aanpassing kan intrekken als een student herhaaldelijk te laat komt. De verweerder heeft toegelicht dat dit artikel slechts in zeer uitzonderlijke gevallen wordt toegepast waar de betrokken redelijke aanpassing door het handelen van de student een onevenredige belasting kan wordt voor de onderwijsinstelling. 

Waar de redelijke aanpassing een onevenredige belasting uitmaakt, mag de verweerder die inderdaad weigeren of niet langer toekennen. Zoals de verweerder zelf erkent in de stukken, verdient het aanbeveling de draagwijdte van dit artikel te verduidelijken aangezien de huidige formulering ruimte laat voor misverstanden en verkeerde interpretaties. Er zijn echter geen aanwijzingen dat dit artikel op een andere manier wordt toegepast dan de verweerder aangeeft. In deze interpretatie wordt het recht op redelijke aanpassingen dan ook niet uitgehold. 

  1. Besluit

De Geschillenkamer is dan ook van oordeel dat de Hogeschool de procedurele vereisten voor redelijke aanpassingen heeft nageleefd. 

Oordeel van de Geschillenkamer

Om die redenen oordeelt de Geschillenkamer dat de weigering van de gevraagde redelijke aanpassingen gerechtvaardigd is. Er is dus geen sprake van een discriminatie op grond van handicap overeenkomstig het Gelijkekansendecreet.

Voetnoten
  1. Artikel 5 van bijlage 6 ‘Erkende statuten en faciliteiten’ bij het Onderwijs- en Examenreglement 2022-2023 van Hogeschool PXL. 
  2. Specifiek aan het achtste domeinspecifieke leerresultaat: ‘De gegradueerde communiceert schriftelijk en mondeling effectief en doelgroepgericht in het Nederlands en twee vreemde talen en dit zowel intern, als extern naar de stakeholders.’
  3. Artikel 19 Gelijkekansendecreet
  4. Zie Algemene opmerking nr. 6 (2018) over gelijkheid en non-discriminatie van het VN-Comité voor de rechten van personen met een handicap over de uitvoering van het Verdrag inzake de Rechten van Personen met een Handicap (VRPH), § 25. 
  5. Zie Algemene opmerking nr. 4 (2016) over het recht op inclusief onderwijs van het VN-Comité voor de rechten van personen met een handicap over de uitvoering van het Verdrag inzake de Rechten van Personen met een Handicap (VRPH), § 30; Europees Hof voor de Rechten van de Mens 23 februari 2016, nr. 51500/08, Çam t. Turkije, § 66.
  6. Algemene opmerking nr. 6 (2018) over gelijkheid en non-discriminatie van het VN-Comité voor de rechten van personen met een handicap over de uitvoering van het Verdrag inzake de Rechten van Personen met een Handicap (VRPH), § 25. 
  7. Zie Algemene opmerking nr. 6 (2018) over gelijkheid en non-discriminatie van het VN-Comité voor de rechten van personen met een handicap over de uitvoering van het Verdrag inzake de Rechten van Personen met een Handicap (VRPH), § 25. 
  8. Zie artikel 19 Gelijkekansendecreet en Algemene opmerking nr. 6 (2018) over gelijkheid en non-discriminatie van het VN-Comité voor de rechten van personen met een handicap over de uitvoering van het Verdrag inzake de Rechten van Personen met een Handicap (VRPH), § 25-26.
  9. Studenten met een functiebeperking zijn personen met een handicap in de betekenis van het Gelijkekansendecreet, ze zijn ”studenten met langdurige fysieke, mentale of zintuiglijke beperkingen die hen in wisselwerking met diverse drempels kunnen beletten volledig, effectief en op voet van gelijkheid met andere studenten te participeren aan het hoger onderwijs” (artikel II.276, § 3, Codex Hoger Onderwijs).
  10. Het achtste leerresultaat wordt omschreven als volgt: “De gegradueerde communiceert schriftelijk en mondeling effectief en doelgroepgericht in het Nederlands en twee vreemde talen en dit zowel intern, als extern naar de stakeholders.” 
  11. Zie Algemene opmerking nr. 4 (2016) over het recht op inclusief onderwijs van het VN-Comité voor de rechten van personen met een handicap over de uitvoering van het Verdrag inzake de Rechten van Personen met een Handicap (VRPH), § 30. De Codex Hoger Onderwijs erkent dit ook uitdrukkelijk in het laatste lid van artikel II.276, laatste lid, Codex Hoger Onderwijs. 
  12. Vgl. in de parlementaire voorbereiding: Parl. St. Vlaanderen, 2017-2018, nr. 1574/1, 6 & 29. 
  13. Zie in dezelfde zin mutatis mutandis Hof van Justitie 15 juli 2021, C-795/19, Xx t. Tartu Vangla, § 46-52.
  14. Zie o.m. Parl. St. Vlaanderen, 2023-2024, nr. 1937/1, p. 39 & 71-73. Algemene opmerking nr. 4 (2016) over het recht op inclusief onderwijs van het VN-Comité voor de rechten van personen met een handicap over de uitvoering van het Verdrag inzake de Rechten van Personen met een Handicap (VRPH), § 30; Algemene opmerking nr. 6 (2018) over gelijkheid en non-discriminatie van het VN-Comité voor de rechten van personen met een handicap over de uitvoering van het Verdrag inzake de Rechten van Personen met een Handicap (VRPH), § 24 en 26.  Europees Hof voor de Rechten van de Mens 23 februari 2016, nr. 51500/08, Çam t. Turkije, § 68-69 en 30 januari 2018 nr. 23065/12, Enver Şahin t. Turkije § 69-72.
  15. 30 januari 2018 nr. 23065/12, Enver Şahin t. Turkije, § 70-72.
  16. Artikel 5 van bijlage 6 ‘Erkende statuten en faciliteiten’, Hogeschool PXL: Onderwijs- Examen- en Rechtspositieregeling 2022-2023, p. 116.

Download het oordeel

Ook interessant