Overslaan en naar de inhoud gaan

Provincie Vlaams-Brabant discrimineert door verbod bedekkende zwemkledij in Provinciedomein Halve Maan

Oordeel 2024-11 van 9 december 2024

Samenvatting oordeel

Situatie

Een buurthuis organiseerde in juli 2023 een uitstap naar het provinciaal recreatiedomein Halve Maan in Diest voor een groep jongeren tussen 11 en 15 jaar. Tijdens dat bezoek droeg één van de meisjes lichaamsbedekkende zwemkleding, een zogenaamde “boerkini”. Het reglement van het provinciedomein stelt dat zwemkleding voor vrouwen maximaal tot boven de knie en elleboog mag reiken. 

Kort na aankomst in het zwembad werd het meisje gevraagd om uit het zwembad te komen, omdat haar kleding niet voldeed aan de kledingvoorschriften. Het meisje ging toch terug het zwembad in. De begeleider van de groep jongeren werd hierop aangesproken. Er ontstond een discussie tussen de begeleider en het zwembadpersoneel over het naleven van de richtlijnen, waardoor de groep moest vertrekken. 

Enkele dagen later ontving de begeleider een brief van de politie. Daarin stond dat hij tot eind 2024 geen toegang meer had tot het provinciaal recreatiedomein Halve Maan. Dit omdat hij de openbare orde en rust zou verstoord hebben, de instructies van het veiligheidspersoneel niet heeft willen opvolgen, en het intern reglement niet heeft nageleefd.  

Beoordeling door de Geschillenkamer

Belang

De Geschillenkamer bevestigt dat het buurthuis een belang heeft in deze zaak. De feiten hebben een rechtstreekse en nadelige impact op het buurthuis. Ze vonden immers plaats tijdens een uitstap die het buurthuis organiseerde, en leidden tot de vroegtijdige stopzetting van deze uitstap. Bovendien hadden de feiten rechtstreeks betrekking op een lid en een begeleider van de groep. 

Indirecte discriminatie

De betwiste kledingregel zorgt ervoor dat een zogenaamde “boerkini” niet is toegelaten in het zwemgedeelte van het Provinciedomein Halve Maan. In België dragen voornamelijk islamitische meisjes en vrouwen deze zwemkleding. Bovendien verschilt hun zogenaamd ras en hun nationale of etnische afstamming van die van de meerderheid. Daarom benadeelt de kledingregel deze meisjes en vrouwen op het raakvlak van hun geloofsovertuiging, geslacht en zogenaamd ras en nationale of etnische afstamming. De Geschillenkamer onderzocht daarom of er sprake was van intersectionele discriminatie of kruispuntdiscriminatie.

Volgens de provincie zou het niet discriminerend zijn om meisjes en vrouwen die een zogenaamde “boerkini” dragen te benadelen, omdat de kledingregel een passende en noodzakelijke maatregel zou zijn om de hygiëne en de veiligheid in het zwembad te waarborgen. De Geschillenkamer is van oordeel dat dit legitieme doelen zijn. 

De Geschillenkamer onderzocht daarna zorgvuldig de relatie tussen de kledingregel en de doelen die de regel beoogt. 

De provincie Vlaams-Brabant moest aantonen dat het dragen van lichaamsbedekkende zwemkleding wel degelijk een risico vormt voor de hygiëne en veiligheid. De provincie bracht echter onvoldoende bewijs aan om dit te staven. Het buurthuis daarentegen leverde wel expertenbewijs, dat dergelijke risico’s tegenspreekt. 

Er is dan ook niet aangetoond dat een verbod op lichaamsbedekkende zwemkleding een maatregel is die passend en noodzakelijk is om de hygiëne of de veiligheid in het zwembad te verwezenlijken.

Discriminatie door associatie

Dit is het eerste oordeel waarin de Geschillenkamer een klacht van discriminatie door associatie onderzocht.

Het Gelijkekansendecreet beschermt ook personen die zelf geen deel uitmaken van de groep met beschermde kenmerken, maar die toch ongunstig behandeld worden omwille van een link met (personen met) die beschermde kenmerken.

De Geschillenkamer meent dat iemand die zich verzet tegen een situatie die mogelijk discriminerend is voor een ander en daardoor zelf een nadeel ondervindt, wordt benadeeld door associatie in de zin van het Gelijkekansendecreet.

Ze stelt vast dat de groepsbegeleider van het buurthuis een toegangsverbod kreeg omdat hij met het personeel van het provinciedomein in discussie ging over hun eis dat het meisje dat een zogenaamde “boerkini” droeg het zwembad moest verlaten.

De Geschillenkamer is van oordeel dat het doen naleven van de reglementen en het bewaren van de openbare orde legitieme doelstellingen kunnen zijn die maatregelen zoals een toegangsverbod kunnen verantwoorden. Ze heeft er ook begrip voor dat een langdurige discussie met een zwembadredder, terwijl die toezicht moet houden op het zwemmen, in sommige omstandigheden een sanctie kan rechtvaardigen. Die sanctie moet echter steeds passend en noodzakelijk zijn.

De Geschillenkamer is van oordeel dat het in dit geval niet ging om een passende en noodzakelijke sanctie. De provincie heeft namelijk zonder voldoende motivatie de zwaarst mogelijke sanctie gegeven aan de begeleider die een discriminerende maatregel betwistte. Daarbij bood ze hem geen kans om in dialoog te gaan.

Oordeel

De Geschillenkamer stelt de volgende discriminaties vast:

  • een indirecte intersectionele discriminatie op grond van geloofsovertuiging, geslacht en zogenaamd ras en nationale of etnische afstamming ten aanzien van het buurthuis en van het meisje dat een zogenaamde “boerkini” droeg;
  • een indirecte discriminatie door associatie op dezelfde gronden ten aanzien van de groepsbegeleider.

Aanbevelingen

Om deze discriminaties te beëindigen, beveelt de Geschillenkamer de provincie Vlaams-Brabant volgende maatregelen aan: 

  • de opheffing of intrekking van het toegangsverbod voor het lopende en daaropvolgende seizoen van de groepsbegeleider;
  • de aanpassing van de kledingvoorschriften in het reglement, zodat die ook lichaamsbedekkende zwemkleding uit zwemstof die tot aan de polsen en enkels reikt en met eventuele hoofdbedekking uit zwemstof toelaten in het provinciaal recreatiedomein Halve Maan;
  • voortaan de mogelijkheid geven aan bezoekers en begeleiders om in dialoog te treden met het provinciaal recreatiedomein Halve Maan wanneer zij een mogelijk discriminerende maatregel wensen te betwisten, in het bijzonder voordat een sanctie wordt opgelegd.

Volledig oordeel

De Geschillenkamer, samengesteld uit voorzitter Sarah Lambrecht, bijzitter Jelle Flo en bijzitter Eva Brems, en bijgestaan door griffier Dorien Geeroms, spreekt het volgende oordeel uit:

Procedure

De Geschillenkamer heeft de klacht ontvangen op 8 maart 2024. 

De fase van het uitwisselen van standpunten en overtuigingsstukken werd afgerond op 18 september 2024. De Geschillenkamer ontving volgende stukken: 

  • het standpunt van de verweerder van 16 mei 2024
  • het antwoord van de indieners van de klacht van 18 juni 2024
  • het laatste antwoord van de verweerder van 18 september 2024

De Geschillenkamer behandelde de zaak tijdens een hoorzitting op 16 oktober 2024. Beide partijen waren aanwezig. De eerste indiener van de klacht, een buurthuis, werd vertegenwoordigd door drie personen die bij de werking betrokken zijn en door advocaat J. Heymans. De andere twee indieners van de klacht hebben zich voor deze procedure laten vertegenwoordigen door het buurthuis. De provincie Vlaams-Brabant werd vertegenwoordigd door een persoon die bij de werking van het provinciaal domein Halve Maan betrokken is, en door advocaten S. Van Maele en F. De Pauw.

Feiten

Een buurthuis (de eerste indiener van de klacht) organiseerde in juli 2023 een uitstap naar het provinciaal recreatiedomein Halve Maan in Diest voor een groep bestaande uit een vijftiental jongeren tussen 11 en 15 jaar oud. Tijdens dat bezoek droeg één van de meisjes (de tweede indienster van de klacht) lichaamsbedekkende zwemkleding, een zogenaamde “boerkini”. Het reglement van orde van het provinciedomein bepaalt over de toegelaten kleding in het zwemgedeelte dat heren een zwembroek boven de knie zonder zakken moeten dragen, en dames “een ééndelig, aansluitend en uit zwemstof vervaardigd badpak met stof tot boven de knie en zonder zakken en tot boven de elleboog, bikini of tankini”. Geen enkel hoofddeksel is toegelaten, met uitzondering van een badmuts. Zwemmen met niet aangepaste kleding is enkel mogelijk met toestemming van de redders en/of directie, en kan enkel om medische redenen of voor reddend zwemmen.

Kort na aankomst in het zwembad werd het meisje gevraagd om uit het zwembad te komen, omdat haar kleding niet voldeed aan de kledingvoorschriften. Het meisje ging toch terug het zwembad in. De begeleider van de groep (de derde indiener van de klacht) werd hierop aangesproken. Er ontstond een discussie tussen de begeleider en het zwembadpersoneel over het naleven van de richtlijnen die erin resulteerde dat de groep moest vertrekken. 

Enkele dagen later ontving de begeleider een brief van het provinciaal recreatiedomein Halve Maan van 19 juli 2023 waarbij hem een toegangsverbod werd opgelegd, en dit tot eind 2024. De hiervoor opgegeven redenen waren: verstoring van de openbare orde en rust, niet willen opvolgen van de instructies van het veiligheidspersoneel, en “niet opvolgen van de bepaling opgenomen in het intern reglement”. De brief van de provincie verwijst op haar beurt, bij de beschrijving van de gepleegde feiten van 18 juli 2023, naar een voorstel tot toegangsverbod van de politie van 19 juli 2023. Daarin wordt gezegd dat de betrokkene in aanmerking komt voor het opleggen van een toegangsverbod “omwille van de door de betrokkene gestelde gedragingen, het niet-naleven van de verplichtingen van het intern reglement en met het oog op de vrijwaring van de openbare orde in de komende maanden”. 

De klacht werd op 8 maart 2024 aan de Geschillenkamer bezorgd. 

Standpunten partijen

Standpunt indieners klacht

Het buurthuis meent dat er om verschillende redenen sprake is van discriminatie. 

Het stelt in de eerste plaats dat de regel zelf een indirecte discriminatie inhoudt op grond van religie, omdat het meisje een lichaamsbedekkend badpak draagt omwille van haar godsdienst en het reglement van het zwembad verhindert dat zij een dergelijk badpak kan dragen. Het buurthuis voert aan dat het bovendien om een intersectioneel verschil in behandeling gaat op grond van geloofsovertuiging en geslacht. Het verbod treft immers specifiek meisjes en vrouwen, met name moslima’s die om geloofsredenen bedekkende zwemkleding dragen. 

Het buurthuis meent dat het verschil in behandeling van moslima’s die om geloofsredenen bedekkende zwemkleding dragen niet gerechtvaardigd kan worden. De provincie toont immers niet aan dat het verbod op lichaamsbedekkende zwemkleding nodig is voor de doelen van hygiëne en veiligheid. 

Wat hygiëne betreft, verwijst het buurthuis naar het Vlaams Agentschap voor Zorg en Gezondheid, dat aangeeft dat lichaamsbedekkende zwemkleding voldoet aan de hygiënische voorschriften. Het reikt ook cijfers aan over waterkwaliteit in zwembaden die lichaamsbedekkende zwemkleding toestaan, waarbij de waterkwaliteit goed tot uitstekend is en er geen problematische chloorwaarden worden gedetecteerd. Daarnaast verwijst het buurthuis naar Nederland, waar lichaamsbedekkende zwemkleding in alle zwembaden is toegelaten, en de waterkwaliteit hier eveneens niet onder lijdt. Het buurthuis verwijst ten slotte naar de conclusies van Dr. Ir. M.G.A. Keuten, een onderzoeker van de TU Delft die gespecialiseerd is in de waterkwaliteit van zwembaden en die naging wat uit de wetenschappelijke literatuur kan worden afgeleid. Hij concludeert dat er in een zogenaamde “boerkini” meer zeepresten aanwezig zijn dan in andere zwemkleding, maar dat die in gelijke mate worden verwijderd tijdens het douchen. Na 15 seconden douchen is 50% verwijderd en na 30 seconden is dat 75%. Bovendien is er bij zwemmers met bedekkende zwemkleding die daaronder geen zonnebrandcrème dragen, minder vervuiling door de bijproducten daarvan dan bij andere zwemmers die zonnebrandcrème gebruiken op hun lichaam. Het buurthuis besluit dan ook dat lichaamsbedekkende zwemkleding geen negatieve impact heeft op hygiëne of waterkwaliteit. Zelfs als er een impact zou zijn op hygiëne, kunnen volgens het buurthuis minder ingrijpende maatregelen worden genomen dan een verbod op lange zwemkleding. Het buurthuis denkt bv. aan het ter beschikking stellen van een spoelbad voor zwemkleding, of een controle van het materiaal waaruit zwemkleding is vervaardigd. 

Met betrekking tot veiligheid verwijst het buurthuis naar twee vonnissen van de rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Gent, van 5 juli 2018.[1] Die oordelen dat niet is aangetoond dat zogenaamde “boerkini’s” een obstakel vormen voor de veiligheid van zwembadgebruikers. Ook het advies van het Vlaams Agentschap voor Zorg en Gezondheid en het advies van een expert-redder bevestigen dat zogenaamde “boerkini’s” geen noemenswaardige impact hebben op de veiligheid. Het hogergenoemde onderzoek van de TU Delft concludeert dat veiligheidsaspecten in verband met verdrinking en letsel bij gebruik van een zogenaamde “boerkini” niet anders zijn dan bij andere zwemkleding op voorwaarde dat de onderwateropeningen van het zwembad voldoen aan de geldende Europese normen. Het buurthuis verwijst ook naar waterparken die lichaamsbedekkende zwemkleding wel toelaten. Tot slot geeft het buurthuis aan dat zogenaamde “boerkini’s” worden vervaardigd door grote merken van sportkleding, die – onder meer uit vrees voor schadeclaims –  geen onveilige producten op de markt zouden brengen.

Bovendien vindt het buurthuis dat er sprake is van discriminatie door associatie omdat de begeleider van de groep een toegangsverbod werd opgelegd. 

Het buurthuis betwist het argument van de provincie dat stelt dat het geen belang zou hebben in deze zaak. Het buurthuis zet zich dagelijks in tegen sociale ongelijkheid en ongelijke behandeling. Bovendien vonden de aangevoerde discriminaties plaats in het kader van één van zijn activiteiten en troffen deze de hele groep, aangezien de groepsuitstap moest worden afgebroken. Het buurthuis stelt dat het over het vereiste belang beschikt, zowel in het kader van zijn project en doelstellingen , als omwille van het feit dat het rechtstreeks is geraakt door het handelen van de provincie. Het stelt dat deze kwestie bovendien kan leiden tot reputatieschade.

Standpunt verweerder

De provincie betwist het eigen belang van het buurthuis bij de klacht. Het verdedigen van mensenrechten, het bestrijden van discriminatie of het in rechte optreden in alle geschillen waartoe het Gelijkekansendecreet aanleiding kan geven, zijn namelijk niet als statutair doel opgenomen in de statuten van deze vereniging, hetgeen volgens de provincie vereist is volgens artikel 41 Gelijkekansendecreet. Verder stelt de provincie dat het buurthuis geen rechtstreeks belang heeft, omdat het zelf niet geraakt is door de beslissingen van de provincie.

De provincie betwist bovendien dat er sprake is van discriminatie. Ten eerste stelt ze dat er geen sprake is van indirecte discriminatie, aangezien het verbod op het dragen van lange zwemkleding geldt voor alle gebruikers van het zwemgedeelte van het provinciedomein. Personen die zulke zwemkleding dragen om religieuze redenen worden dus niet meer benadeeld dan personen die ze om andere redenen dragen. Er is evenmin sprake van directe discriminatie, omdat het reglement niet anders wordt toegepast op vrouwen die zogenaamde “boerkini’s” dragen dan op andere personen die lichaamsbedekkende (of op een andere manier niet-conforme) zwemkleding dragen. 

De provincie stelt daarnaast dat de voorschriften noodzakelijk zijn om veiligheid en hygiëne te waarborgen.

Over hygiëne stelt de provincie ten eerste dat lichaamsbedekkende zwemkleding niet toelaat dat alle organische stoffen van het lichaam (haargel, cosmetica, crèmes, zweet, urine,…), die de waterkwaliteit zouden kunnen beïnvloeden, weggespoeld worden tijdens het verplicht stortbad voor het betreden van het zwembad. Een te hoge “dosis” aan organische stoffen kan niet alleen rechtstreeks ziektes veroorzaken bij diegenen die in aanraking komen met het water. Het beïnvloedt ook het automatische ontsmettingssysteem waardoor het chloorgehalte overmatig kan stijgen, wat eveneens gezondheidsproblemen bij de zwemmers kan veroorzaken. Verder bemoeilijkt lichaamsbedekkende kleding de controle op eventuele huidaandoeningen bij de bezoeker. Bovendien kan moeilijker worden nagegaan of er gewone kleding onder het zwempak wordt gedragen, wat verboden is. In dit verband verwijst de provincie naar een arrest van het Hof van Beroep van Antwerpen van 23 november 2020.[2] Dat arrest oordeelde dat lichaamsbedekkende zwemkleding de controle op het materiaal van de zwemkleding bemoeilijkt, en dat een verbod op zulke zwemkleding daarom passend en noodzakelijk is voor het waarborgen van de hygiëne in zwembaden.

Over de veiligheid voert de provincie aan dat loszittende zwemkleding het risico op verdrinking verhoogt. Een zwemmer met veel loszittende kleding kan immers sneller blijven vasthaken aan traptredes, trapleuningen, zwembadlichten, en dergelijke. Ook bemoeilijkt lange of loszittende zwemkleding het werk van redders wanneer zij moeten tussenkomen in het kader van een reddingsactie of ander zwemincident. De provincie voert aan dat de redders niet zijn opgeleid om te kunnen omgaan met drenkelingen of zwemmers met volledig bedekkende zwemkleding, wat de veiligheid van deze zwemmers in het gedrang brengt. 

De provincie stelt dat het toegangsverbod voor de begeleider evenmin een discriminatie inhoudt. Dit verbod werd opgelegd omdat de begeleider en de groep de instructies van haar personeel niet wilden respecteren en hierbij tumult hebben veroorzaakt. De provincie voert schriftelijke getuigenissen aan van twee personeelsleden die dit ondersteunen.

Beoordeling door de Geschillenkamer

In deze zaak moet de Geschillenkamer onderzoeken of er sprake is van een intersectionele discriminatie (kruispuntdiscriminatie). Dit is discriminatie op grond van meerdere beschermde kenmerken waarbij de combinatie van die kenmerken leidt tot een nadeel dat zich niet op dezelfde manier zou stellen op grond van één van die kenmerken alleen. Centraal in deze zaak staat een verbod op het dragen van een zogenaamde “boerkini”. Dit is een lichaamsbedekkend badpak dat meestal uit twee delen bestaat en waar een hoofdbedekking bij hoort. Het bestaat uit hetzelfde materiaal als andere badpakken (“zwemstof”), en zit enigszins los rond het lichaam. Deze zwemkleding wordt in België hoofdzakelijk gedragen door islamitische vrouwen, die ervoor kiezen omwille van hun geloofsovertuiging. Bovendien verschilt het zogenaamd ras en de nationale of etnische afstamming van deze vrouwen doorgaans van deze van de meerderheid. Om die reden betreft de aangevoerde discriminatie het kruispunt van geloofsovertuiging, geslacht, zogenaamd ras en nationale of etnische afstamming.[3]

De Geschillenkamer moet in deze zaak beoordelen of het buurthuis een belang heeft bij het indienen van de klacht (I), en of er sprake is van discriminatie op het raakvlak van geloofsovertuiging, geslacht, zogenaamd ras en nationale of etnische afstamming. In dit verband onderzoekt de Geschillenkamer eerst de aangevoerde indirecte discriminatie (II), en vervolgens de aangevoerde discriminatie door associatie (III).

I. Belang van het buurthuis

Het buurthuis ‘St. Antoine’ diende de klacht in eigen naam in, en treedt eveneens op als vertegenwoordiger van de andere twee indieners van de klacht. De provincie Vlaams-Brabant betwist de vertegenwoordiging door het buurthuis niet, maar stelt dat dit daarnaast geen eigen belang heeft bij de zaak.

Artikel 13, §1, van het decreet van 28 oktober 2022 tot oprichting van een Vlaams Mensenrechteninstituut (hierna: VMRI-decreet) bepaalt dat een discriminatieklacht bij het Vlaams Mensenrechteninstituut kan worden ingediend door:

“1° de persoon die meent dat hij wordt gediscrimineerd, of zijn wettelijke vertegenwoordiger;

2° een instelling, vereniging of organisatie zoals bedoeld in artikel 41 van het decreet van 10 juli 2008 en in artikel 16 van het decreet van 8 mei 2002;

3° iedere andere persoon die een belang aantoont.

Een klacht kan alleen worden ingediend in naam van de persoon die meent dat hij wordt gediscrimineerd, als die persoon daarmee heeft ingestemd.”

De Geschillenkamer is van oordeel dat het buurthuis door de feiten die de aangevoerde discriminatie uitmaken rechtstreeks en ongunstig wordt geraakt. De feiten vonden immers plaats tijdens een uitstap die het buurthuis in het kader van zijn werking organiseerde, en veroorzaakten de vroegtijdige stopzetting van deze uitstap. Bovendien hadden de feiten rechtstreeks betrekking op een lid en een begeleider van de groep die deze uitstap maakten. Nu het buurthuis op die manier in zijn werking wordt geraakt door de aangevoerde discriminatie, heeft het er ook belang bij dat wordt beoordeeld of er sprake is van een discriminatie, en dat in het geval van discriminatie aanbevelingen worden geformuleerd om daaraan te remediëren. 

De Geschillenkamer besluit dat de belangvereiste is vervuld, en dat de klacht ontvankelijk is ten aanzien van de drie indieners ervan.

II. Indirecte discriminatie

In dit onderdeel onderzoekt de Geschillenkamer de aangevoerde discriminerende impact van de reglementering van zwemkleding in het provinciedomein Halve Maan in Diest ten aanzien van meisjes en vrouwen die zogenaamde “boerkini’s” dragen. Hierbij moet de Geschillenkamer oordelen of er sprake is van indirecte discriminatie. 

A. Algemeen 

Een indirecte discriminatie op het raakvlak van geloofsovertuiging, geslacht en zogenaamd ras en nationale of etnische afstamming vindt plaats wanneer:

  • een op het eerste gezicht neutrale praktijk;
  • personen met die beschermde kenmerken in vergelijking met andere personen kan benadelen;

tenzij die praktijk objectief wordt gerechtvaardigd. Dit is het geval wanneer de praktijk een legitiem doel nastreeft en de middelen om dit doel te bereiken passend en noodzakelijk zijn.[4] Als aan die voorwaarden is voldaan, moet ten slotte een afweging worden gemaakt tussen het nadeel voor personen met een of meer beschermde kenmerken en het belang van het nagestreefde doel. 

Een op het eerste gezicht neutrale regeling kan eveneens een disproportionele impact hebben op personen met deze beschermde kenmerken, en hen bijzonder treffen op het raakvlak van deze kenmerken (indirecte intersectionele discriminatie).[5] Bij de rechtvaardigingstoets houdt de Geschillenkamer rekening met de omstandigheid dat meerdere beschermde kenmerken aan de orde zijn, en met de bijzondere kwetsbaarheid van de benadeelde persoon die daaruit kan voortvloeien.[6] In het bijzonder kan de Geschillenkamer de toetsingsintensiteit verhogen en dus een strikter toezicht uitoefenen op de verantwoording van de ongunstige behandeling.[7]

De Geschillenkamer onderzoekt deze elementen in twee stappen. Als de indiener van de klacht feiten aanvoert die het bestaan van een discriminatie kunnen doen vermoeden, valt de bewijslast dat er geen discriminatie is ten laste van de verweerder.[8] De verweerder kan dit bewijs leveren door het vermoeden van de indiener van de klacht te weerleggen of door de benadeling te rechtvaardigen.

De indieners van de klacht voeren aan:

  • dat de provincie Vlaams-Brabant in haar reglement van orde voor het Provinciedomein Halve Maan in Diest niet toelaat dat personen zich in het zwemgedeelte begeven met lange lichaamsbedekkende zwemkleding (met mouwen voorbij de ellebogen en broekspijpen voorbij de knieën)[9](op het eerste gezicht neutrale praktijk);
  • waardoor meisjes en vrouwen die zogenaamde “boerkini’s” dragen omwille van hun geloofsovertuiging, zich niet mogen begeven in het zwemgedeelte van het provinciedomein (benadeling van personen met beschermde kenmerken).

De provincie Vlaams-Brabant geeft aan dat deze bepaling tot doel heeft de hygiëne en veiligheid in het zwemgedeelte en het zwembadcomplex van het provinciedomein te beschermen, en voert aan dat het verbod op lange lichaamsbedekkende zwemkleding passend en noodzakelijk is om deze doelen te bereiken.

De Geschillenkamer onderzoekt deze elementen opeenvolgend. 

B. Op het eerste gezicht neutrale praktijk

Artikel 19, 7°, van het provinciaal reglement van orde Provinciedomein te Halve Maan Diest bepaalt over de kledingvoorschriften in het zwemgedeelte en het zwembadcomplex:

“Het is verplicht om zwemkledij te dragen in het zwemgedeelte. De zwemkledij is vervaardigd uit materiaal dat enkel geschikt is om te zwemmen. Onder zwemkledij wordt verstaan: 

a) voor de heren een zwembroek boven de knie zonder zakken; 

b) voor de dames een ééndelig, aansluitend en uit zwemstof vervaardigd badpak met stof tot boven de knie en zonder zakken en tot boven de elleboog, bikini of tankini; 

c) Geen enkele vorm van hoofddeksel wordt toegelaten in het zwemgedeelte, met uitzondering van een badmuts; 

Zwemmen met niet aangepaste zwemkledij is slechts mogelijk na toestemming van de redders en/of directie. Dit kan enkel omwille van medische redenen of in het kader van reddend zwemmen.”

Zoals de provincie Vlaams-Brabant aangeeft, viseert het reglement geen specifieke zwemkleding, zoals zogenaamde “boerkini’s”, in het bijzonder. 

Dit reglement is dus op het eerste gezicht neutraal, aangezien het geldt voor alle bezoekers van de zwemzones en er daarbij geen direct onderscheid wordt gemaakt op basis van beschermde kenmerken.

C. Benadeling van personen met beschermde kenmerken

De hierboven aangehaalde bepaling in het reglement van orde heeft tot gevolg dat een zogenaamde “boerkini” niet is toegelaten in het zwemgedeelte van het Provinciedomein Halve Maan. Draagsters van deze zwemkleding zijn in België hoofdzakelijk islamitische meisjes en vrouwen, wier zogenaamd ras en nationale of etnische afstamming bovendien verschilt van deze van de meerderheid.[10] Daarom benadeelt het provinciaal reglement van orde deze meisjes en vrouwen op het raakvlak van hun geloofsovertuiging, geslacht en zogenaamd ras en nationale of etnische afstamming. 

De Geschillenkamer moet nu dus onderzoeken of deze benadeling gerechtvaardigd is in het kader van de bescherming van een legitiem doel.

  1. Legitiem doel

De provincie Vlaams-Brabant beoogt met haar reglement de hygiëne en veiligheid in het zwemgedeelte van het Provinciedomein te beschermen. De Geschillenkamer is van oordeel dat dit legitieme doelen zijn. 

Vervolgens wordt onderzocht of de provincie Vlaams-Brabant heeft aangetoond dat deze doelen de betwiste verbodsmaatregel rechtvaardigen.

  1. Hygiëne

De provincie Vlaams-Brabant stelt dat lange bedekkende zwemkleding verschillende risico’s inhoudt voor de hygiëne. 

De provincie stelt in de eerste plaats dat volledig bedekkende kleding niet toelaat alle stoffen zoals haargel, cosmetica, crèmes, zweet en urine weg te spoelen tijdens het verplichte stortbad voor het betreden van het zwembad. Dat dergelijke stoffen de waterkwaliteit negatief beïnvloeden, wordt niet betwist. Zoals de provincie aanhaalt, kan dit rechtstreeks gebeuren, en ook onrechtstreeks doordat deze stoffen het automatische ontsmettingssysteem beïnvloeden waardoor het chloorgehalte overmatig kan stijgen. 

Het buurthuis betwist dat de extra hoeveelheid textiel die het verschil uitmaakt tussen een toegelaten en een verboden badpak een dermate grotere hoeveelheid problematische stoffen in het zwemwater zou doen terechtkomen dat de hygiëne hierdoor bedreigd zou worden. Het wordt in die stelling ondersteund door twee expertenopinies.

In een advies van 18 maart 2016 gaf het Vlaams Agentschap voor Zorg en Gezondheid aan dat de Vlaamse milieuwetgeving (VLAREM) geen kledingvoorschriften voor zwembaden bevat. Over het passend en noodzakelijk karakter van een verbod van zogenaamde “boerkini’s” om hygiënische redenen stelde het Agentschap:

“Het agentschap is van oordeel dat zwembadkledij vooral proper moet zijn. Vanuit hygiënisch oogpunt mag zwemkleding ook alleen gebruikt worden om te zwemmen of te baden en moet deze regelmatig gewassen worden. Het toezicht op een correct hygiënisch gebruik van zwemkleding is voor de zwembadverantwoordelijke geen gemakkelijke opgave maar een boerkini verschilt daarin niet van andere specifiek op baden of zwemmen gerichte kledij. Boerkini’s verbieden louter omwille van hygiënische reden is bijgevolg niet gepast. Bij correct gebruik voldoen zij als zwemkleding aan de hygiënische eisen.”

Het Agentschap besluit in zijn advies van 18 maart 2016 dat zogenaamde “boerkini’s” verbieden louter omwille van hygiënische reden niet gepast is. Bij correct gebruik voldoen zij als zwemkleding aan de hygiënische eisen.

Dit wordt bevestigd door de conclusies van Dr. Keuten (TUDelft), die gespecialiseerd is in de waterkwaliteit van zwembaden en die naging wat uit de wetenschappelijke literatuur kan worden afgeleid. Hij concludeert dat er bij gebruik van een zogenaamde “boerkini” meer zeepresten aanwezig zijn dan bij gebruik van andere zwemkleding, maar dat die in gelijke mate worden verwijderd tijdens het douchen. Na 15 seconden douchen is 50% van het initieel “zwemmersvuil” verwijderd en na 30 seconden is dat 75%. Dit geldt eveneens voor het argument dat eventuele onderkleding niet zichtbaar en potentieel onhygiënisch zou zijn. Bovendien is er bij zwemmers met bedekkende zwemkleding die daaronder geen zonnebrandcrème dragen, minder vervuiling door de bijproducten daarvan dan bij andere zwemmers die zonnebrandcrème gebruiken op hun lichaam. Voor een openluchtzwembad is dat een relevant element.

Het buurthuis stelt dat – als de provincie nog verder wil gaan in het verwijderen van stoffen die zich in zwemkleding bevinden – een minder ingrijpende maatregel dan een verbod op lange zwemkleding kan bestaan in de verplichting om (eventueel enkel lange) zwemkleding uit te spoelen vooraleer ze aan te trekken. Dr. Keuten stelt dat dit – voor zwemkleding in het algemeen – overeenstemt met het advies van verschillende producenten van zwemkleding en dat sommige zwembaden deze maatregel ook hebben opgenomen in de huisregels.

In de tweede plaats stelt de provincie Vlaams-Brabant dat lichaamsbedekkende kleding problematisch is omdat ze de controle op eventuele huidaandoeningen bij de bezoeker bemoeilijkt. Zij brengt geen bewijs aan dat toelaat in te schatten hoe groot het hygiënerisico is dat hierdoor kan worden veroorzaakt. Op de zitting werd verduidelijkt dat het bijvoorbeeld zou kunnen gaan om open verwondingen die afdekking behoeven. Het buurthuis brengt hiertegen in dat wanneer een huidaandoening bedekt is door zwemkleding, er net minder afscheiding in het zwembad zou terechtkomen, omdat de bedekkende kleding een deel zou tegenhouden. In ieder geval gaat het enkel om de stukken huid van knie tot enkel en van elleboog tot pols, aangezien zwemkleding die het lichaam bedekt tot de knie en elleboog toegelaten is. 

In de derde plaats stelt de provincie Vlaams-Brabant dat volledig bedekkende en loszittende kleding de controle bemoeilijkt op het dragen van (onder)kleding waarvan het materiaal vanuit hygiënisch oogpunt niet geschikt is om te zwemmen. De bevindingen van Dr. Keuten gaan hierop in en stellen dat eventuele vervuiling in onhygiënische onderkleding tijdens het douchen voor het zwemmen mee wordt afgespoeld. Het reglement van orde van het provinciedomein verplicht het gebruik van het stortbad vooraleer het zwemgedeelte te betreden.[11]

De Geschillenkamer is van oordeel dat de provincie Vlaams-Brabant op geen van de aangehaalde drie punten aantoont dat een verbod op lichaamsbedekkende zwemkleding uit zwemstof passend en noodzakelijk is voor de hygiëne.

  1. Veiligheid

De provincie Vlaams-Brabant stelt dat de beperking van de lichaamsbedekkende zwemkleding tot boven de elleboog en knie bovendien is ingegeven door veiligheidsoverwegingen. 

De provincie stelt hierover in de eerste plaats dat niet-aansluitende zwemkleding het risico verhoogt op verdrinking omdat een zwemmer met loszittende kleding sneller kan blijven vasthaken aan traptredes, trapleuningen, zwembadlichten enzovoort. De provincie voert geen bewijsmateriaal aan dat dit kan aantonen. In dit verband kan erop worden gewezen dat een zogenaamde “boerkini” in de regel geen loshangende onderdelen zoals linten of touwtjes bevat.

In het reeds vermelde advies van 18 maart 2016 stelde het Agentschap voor Zorg en Gezondheid over het passend en noodzakelijk karakter van een verbod van zogenaamde “boerkini’s” om veiligheidsredenen:

“Wat betreft het argument dat het dragen van een boerkini het zwemmen bemoeilijkt, kan ik u meedelen dat er bij het agentschap tot op heden nog geen onveilige situaties gemeld zijn die in relatie staan met het dragen van een boerkini.” 

Dr. Keuten (TUDelft) concludeert dat veiligheidsaspecten met betrekking tot verdrinking en letsel bij gebruik van een zogenaamde “boerkini” niet anders zijn dan bij andere zwemkleding. Doordat zogenaamde “boerkini’s” gemaakt zijn van dezelfde soort stof als andere zwemkleding, houden zij weinig vocht vast en droogt de stof na het zwemmen snel.

Daarnaast voert de provincie Vlaams-Brabant aan dat lange zwemkleding het werk van redders bemoeilijkt bij interventies. Deze zwemkleding zou zwaarder zijn omdat ze meer vocht opneemt, en de redders zouden niet opgeleid zijn om te kunnen omgaan met zwemmers met bedekkende zwemkleding. De provincie toont echter niet aan dat de extra zwemstof tussen ellebogen en polsen en tussen knieën en enkels het werk van redders bemoeilijkt. Het materiaal waaruit zogenaamde “boerkini’s” gemaakt zijn, houdt weinig vocht vast, zodat wat het gewicht betreft, een vergelijking met een zwemmer met gewone kleding niet opgaat. De Geschillenkamer merkt bovendien op dat indien zich hier aandachtspunten voor redders voordoen, deze allicht kunnen opgevangen worden door bijkomende instructies of training. Het feit dat met de specifieke kleding van een intersectionele minderheidsgroep geen rekening wordt gehouden in een opleiding, kan geen ongelijke behandeling van die groep rechtvaardigen. Eerder moet de opleiding dan worden bijgestuurd.

Net zoals voor de mogelijke risico’s inzake hygiëne, geldt voor de mogelijke risico’s inzake veiligheid, dat het aan de provincie Vlaams-Brabant toekomt om aan te tonen dat deze reëel en zwaarwegend zijn. De Geschillenkamer is van oordeel dat de provincie Vlaams-Brabant geen elementen aanbrengt die een reëel en zwaarwegend veiligheidsrisico aantonen dat voortvloeit uit het dragen van lichaamsbedekkende zwemkleding. Er is dan ook niet aangetoond dat een verbod op lichaamsbedekkende zwemkleding uit zwemstof passend en noodzakelijk is voor de veiligheid.

  1. Besluit

De Geschillenkamer is van oordeel dat het passend en noodzakelijk karakter van het verbod op lichaamsbedekkende zwemkleding in zwemstof niet voldoende is aangetoond. De intersectionele benadeling van meisjes en vrouwen die zogenaamde “boerkini’s” dragen is niet gerechtvaardigd.

III. Discriminatie door associatie

In dit onderdeel onderzoekt de Geschillenkamer of het toegangsverbod dat werd opgelegd aan een begeleider van de groep van het buurthuis (de derde indiener van de klacht) een discriminatie door associatie uitmaakt.

A. Algemeen

Het Gelijkekansendecreet biedt, in navolging van het EU recht, niet enkel bescherming tegen discriminatie op grond van eigen beschermde kenmerken, maar ook tegen discriminatie op grond van “bij associatie toegekende” beschermde kenmerken.[12]

Het Gelijkekansendecreet beschermt dus ook personen die, hoewel ze niet zelf deel uitmaken van de groep met beschermde kenmerken, omwille van deze kenmerken ongunstiger behandeld of bijzonder benadeeld worden.[13]

Discriminatie door associatie kan de vorm aannemen van medebenadeling of “overgedragen discriminatie”, wanneer iemand mee wordt geïmpliceerd in de benadeling die een ander ondergaat.[14] Daarnaast kan er ook sprake zijn van afzonderlijke discriminatie door associatie, wanneer iemand in verband wordt gebracht met de beschermde kenmerken van een ander, zonder dat die laatste bij die discriminatie rechtstreeks betrokken is of er rechtstreeks door geraakt wordt.[15] De Geschillenkamer meent dat het Gelijkekansendecreet bescherming biedt tegen beide types van associatieve discriminatie. 

De Geschillenkamer is van oordeel dat, wanneer de vermeende associatieve discriminatie de vorm aanneemt van medebenadeling of “overgedragen discriminatie”, deze een “direct” karakter heeft wanneer de benadeling van de rechtstreeks betrokken persoon vermeende directe discriminatie betreft, en een “indirect” karakter wanneer de benadeling van de rechtstreeks betrokken persoon vermeende indirecte discriminatie betreft.

Daarentegen moet de beoordeling van de eventuele rechtvaardiging van een ongelijke behandeling betrekking hebben op de behandeling van de persoon die zich beroept op associatieve discriminatie, en niet op de behandeling van de rechtstreeks betrokken persoon.

De indieners van de klacht voeren aan:

  • dat de begeleider van de groep een toegangsverbod kreeg opgelegd tot eind 2024 (benadeling);
  • omwille van het feit dat hij protesteerde tegen wat hij beschouwde als discriminatie van een meisje dat toegang tot het zwembad werd ontzegd (associatie als medebenadeling);
  • omdat ze een zogenaamde “boerkini” droeg in strijd met het reglement dat lange zwemkleding verbiedt (indirecte discriminatie op grond van beschermde kenmerken).

De provincie Vlaams-Brabant voert aan dat het toegangsverbod een gerechtvaardigde maatregel was tegen een persoon die de instructies van het zwembadpersoneel negeerde.

De Geschillenkamer moet eerst nagaan of de begeleider van het buurthuis een benadeling ondervond omwille van zijn associatie met de feiten die een indirecte discriminatie uitmaken op het raakvlak van geloofsovertuiging, geslacht en zogenaamd ras en nationale of etnische afstamming. Daarna volgt de vraag of de maatregel gerechtvaardigd was.

B. Benadeling door associatie

De partijen in deze zaak leggen verschillende versies voor van de feiten die leidden tot het opleggen van een toegangsverbod aan de groepsbegeleider. Volgens de indieners van de klacht probeerde de begeleider op een rustige wijze het gesprek aan te gaan met het zwembadpersoneel over wat hij als een discriminerende maatregel zag, namelijk de eis dat het meisje dat een zogenaamde “boerkini” droeg, het zwembad zou verlaten. De provincie Vlaams-Brabant stelt dat de begeleider de bevelen van het zwembadpersoneel niet opvolgde en dat de gemoederen hoog opliepen, zodat er sprake was van tumult. De maatregel was volgens haar het antwoord op een ordeverstoring die lange tijd aanhield. Het politieverslag van 19 juli 2023 opgesteld op basis van de informatie bezorgd door de wachters van het provinciaal domein Halve Maan, biedt op dit punt geen verheldering. Wel staat vast dat de aanleiding voor het toegangsverbod van de groepsbegeleider was dat “één vrouwelijk lid van een groep bezoekers […] niet de correcte zwemkledij draagt in het zwembad”.

Het gesprek hierover op de zitting maakte voor de Geschillenkamer duidelijk dat – los van de vraag of het al dan niet om een rustig gesprek ging – het toegangsverbod een rechtstreeks gevolg is van het feit dat de groepsbegeleider een in zijn ogen discriminerende maatregel betwistte. Feiten waarbij iemand zich verzet tegen discriminatie van een persoon met een beschermd kenmerk worden in de rechtsleer behandeld als een typevoorbeeld van “overgedragen discriminatie”.[16] De Geschillenkamer meent dat iemand die zich verzet tegen een situatie die redelijkerwijze kan worden beschouwd als een verboden discriminatie van een ander, en die daardoor een nadeel ondervindt, moet worden beschouwd als iemand die wordt benadeeld door associatie in de zin van het Gelijkekansendecreet.

De Geschillenkamer is dan ook van oordeel dat het toegangsverbod ten aanzien van de groepsbegeleider voor hem een benadeling uitmaakt door associatie met feiten van indirecte discriminatie van het groepslid dat het zwembad moest verlaten omdat zij een zogenaamde “boerkini” droeg.

De vraag die vervolgens rijst, is of deze benadeling gerechtvaardigd was voor de bescherming van een legitiem doel.

C. Rechtvaardiging

De provincie Vlaams-Brabant stelt dat het toegangsverbod een gerechtvaardigde maatregel was als reactie op het niet naleven van het reglement en de verstoring van de openbare orde. Ze verwijst hiervoor naar artikel 5 van het provinciaal reglement van orde voor het Provinciedomein Halve Maan te Diest. Dit bepaalt:

“In de volgende gevallen kan het provinciedomeinpersoneel en/of de provinciedomein-directie de bezoeker verplichten - na de overtreder gehoord te hebben tenzij dat verhoor om veiligheidsredenen niet mogelijk is - om het provinciedomein te verlaten en/of kan de provinciedomein-directie een toegangsverbod opleggen voor het lopende en/of daaropvolgende seizoen - dat geldig is in alle provinciedomeinen van Vlaams-Brabant met toegangs- en registratiesysteem (TRC): 

1° Bij niet-naleving van de reglementen of bij weerspannigheid of bij niet-naleving van de instructies gegeven door de redders, het provinciedomeinpersoneel of bewakingsagent; 

2° Wanneer de bezoeker zich schuldig maakt aan de verstoring van de openbare orde, rust of veiligheid; 

3° Wanneer de bezoeker een gevaar blijkt te zijn voor zijn eigen veiligheid en/of gezondheid of voor de veiligheid en/of gezondheid van andere bezoeker(s). 

De provinciedomeindirectie kan hiervoor bijstand vragen aan de politie. 

De bezoeker die een toegangsverbod wordt opgelegd, wordt daarvan schriftelijk - via een aangetekend schrijven met ontvangstbewijs - in kennis gesteld door een door de provincie aangestelde ambtenaar. Met het oog op deze beslissing wisselen de politie en deze ambtenaar de nodige gegevens uit”.

De Geschillenkamer is van oordeel dat het doen naleven van de reglementen en het bewaren van de openbare orde legitieme doelstellingen zijn die in principe maatregelen zoals een toegangsverbod kunnen verantwoorden. De Geschillenkamer heeft er ook begrip voor dat  – zelfs indien de interactie tussen het zwembadpersoneel en de groepsbegeleider rustig is verlopen – het op een drukke dag in een openluchtzwembad nodig kan zijn om een einde te maken aan een discussie met het zwembadpersoneel, zodat dit zich kan concentreren op zijn kerntaken, waaronder de bescherming van de veiligheid van de zwemmers.

De Geschillenkamer heeft er eveneens begrip voor dat in sommige omstandigheden het volharden in een langdurige discussie met zwembadredders, terwijl die toezicht moeten houden op het zwemmen, een sanctie kan rechtvaardigen. Die moet echter steeds passend en noodzakelijk zijn. 

Tegelijkertijd kan het niet naleven van een reglementaire bepaling die redelijkerwijze zou kunnen worden beschouwd als een indirecte discriminatie niet zonder meer worden gelijkgesteld met andere situaties waarbij het reglement niet wordt nageleefd. Bovendien kan een discussie hierover, zelfs als deze de rust zou verstoren, niet zonder meer worden gelijkgesteld met (andere) vormen van verstoring van de rust en orde. De Geschillenkamer stelt vast dat de provincie Vlaams-Brabant hiermee geen rekening heeft gehouden bij de handhaving van haar intern reglement.  Er werd de indieners van de klacht geen afdoende gelegenheid geboden om – eventueel met een andere persoon of op een ander tijdstip – een gesprek aan te gaan over het verbod op lichaamsbedekkende zwemkleding.

Daar komt bij dat de provincie heeft gekozen voor de zwaarste sanctie waarin haar reglement voorziet voor een dergelijke situatie, namelijk een toegangsverbod voor het lopende en het daaropvolgende seizoen. Het opleggen van deze sanctie was bovendien niet voorzien van enige motivatie. Het voorstel tot toegangsverbod van 19 juli 2023, waarin in de brief van de provincie naar wordt verwezen (en die werd gevoegd bij de beslissing), kan evenmin worden beschouwd als een afdoende motivering. Het stelt dat “[o]mwille van de door betrokkene gestelde gedragingen, het niet-naleven van de verplichtingen van het intern reglement en met het oog op de vrijwaring van de openbare orde in de komende maanden [...] betrokkene in aanmerking komt voor het opleggen van een toegangsverbod”. De motivering van het voorstel tot toegangsverbod is niet concreet en precies, toegespitst op de concrete situatie, maar bestaat uit vage bewoordingen en standaardformules.   

De provincie heeft dus zonder afdoende motivatie de zwaarst mogelijke sanctie opgelegd ten aanzien van de begeleider die een discriminerende maatregel betwistte. Daarbij heeft ze geen gelegenheid geboden voor een dialoog.

De Geschillenkamer is van mening dat al deze elementen maken dat het nadeel dat de begeleider ondervond door het toegangsverbod, niet kan worden beschouwd als passend en noodzakelijk ten aanzien van een legitiem doel. 

Oordeel van de Geschillenkamer

Om die redenen oordeelt de Geschillenkamer dat overeenkomstig het Gelijkekansendecreet:

  • er sprake is van een indirecte intersectionele discriminatie op grond van geloofsovertuiging, geslacht en zogenaamd ras en nationale of etnische afstamming ten aanzien van de eerste en de tweede indiener van de klacht;
  • er sprake is van indirecte discriminatie door associatie op grond van geloofsovertuiging, geslacht en zogenaamd ras en nationale of etnische afstamming ten aanzien van de derde indiener van de klacht.

Aanbevelingen van de Geschillenkamer

Om de vastgestelde discriminaties te beëindigen, beveelt de Geschillenkamer de provincie Vlaams-Brabant aan:

  • als individuele maatregel, het toegangsverbod voor het lopende en daaropvolgende seizoen van de derde indiener van de klacht op te heffen of in te trekken;
  • als structurele maatregel, de kledingvoorschriften in haar reglement aan te passen zodat die ook lichaamsbedekkende zwemkleding uit zwemstof die tot aan de polsen en enkels reikt en met eventuele hoofdbedekking uit zwemstof toelaten in het provinciaal recreatiedomein Halve Maan;
  • als structurele maatregel, de mogelijkheid te voorzien voor bezoekers en begeleiders om in dialoog te treden met het provinciaal recreatiedomein Halve Maan wanneer zij een mogelijk discriminerende maatregel wensen te betwisten, in het bijzonder vooraleer een sanctie wordt opgelegd.
Voetnoten
  1. Rechtbank Oost-Vlaanderen (afdeling Gent), 5 juli 2018 (Gent); Rechtbank Oost-Vlaanderen (afdeling Gent), 5 juli 2018 (Merelbeke).
  2. Hof van beroep Antwerpen, 23 november 2020.
  3. Zie ook Oordeel 2024-8 van 30 september 2024.
  4. Artikel 16, § 2, Gelijkekansendecreet.
  5. Parl.St. Vlaams Parlement, 2023-24, nr. 1937/1, 64.
  6. Art. 27bis Gelijkekansendecreet.
  7. Parl.St. Vlaams Parlement, 2023-24, nr. 1937/1, 73-74.
  8. Artikel 36, § 1, Gelijkekansendecreet.
  9. Artikel 19, 7°, b), Provinciaal reglement van orde Provinciedomein te Halve Maan Diest.
  10. Zie ook Oordeel 2024-8 van 30 september 2024.
  11. Artikel 19, 4° Provinciaal reglement van orde Provinciedomein te Halve Maan Diest.
  12. Artikel 16, §§ 1 en 2, Gelijkekansendecreet.
  13. Hof van Justitie 16 juli 2015, C-83/14, CHEZ Razpredelenie Bulgaria AD, § 56.
  14. Marie Spinoy en Jogchum Vrielink, “Discriminatie door associatie (en discriminatie bij attributie)” in Isabelle Hachez en Jogchum Vrielink (eds.), Les grands arrêts en matière de handicap,   Larcier, 2020,  228.
  15. Id., 228.
  16. Id., p 229.

Download het oordeel

Ook interessant